Kerstviering


Evenementgegevens

  • Datum:
  • Categorieën:

Het oude kerstverhaal wordt herverteld, een hervertelling met inhoud die er ook vandaag toe doet in een veranderende wereld. Bert Lodewijckx heeft naar oud joods gebruik een midrasj geschreven waar er, in trouw aan het oude verhaal, een nieuw verhaal wordt geschreven met eigen interpretaties en invullingen die wel aansluiten met de ooit ergens bedoelde inhoud. Een midrasj inspireert zich altijd op het oorspronkelijk verhaal, maar laat zich gaan in het hervertellen ervan. Annemarie gaat voor in een verdere reflectie op het verhaal; het geheel wordt omkaderd met oude en nieuwe kerstliederen, in een warme, gezellige sfeer van verbondenheid.

Deze viering werd voorbereid door Bert Lodewijckx, Annemarie Heesen en Lutgard Vranken en ze gaat door in de ontmoetingsruimte, rechts naast de H.Geestkerk.

Na de viering drinken we nog samen een glaasje.
Iedereen is welkom .

Een midrasj, of hervertelling, van het kerstverhaal

Het waren de jaren van het machtige Romeinse rijk. De Joden hadden nooit verwacht dat ze tot hen zouden komen. Het prutsland dat ze waren, een enclave, een bufferstaatje tussen andere machthebbers zoals Egypte en het oud-Perzische rijk. Wat onmogelijk leek, gebeurde toch. Het Romeinse leger viel binnen met een ongekende militaire, georganiseerde macht. Een blitzkrieg avant la lettre. Het deed de Joden naar adem happen. Ze voelden zich nu leven onder de gevreesde tirannie van de keizer. Overal soldaten, zeker in Jeruzalem, maar elk iets of wat groter dorp had zijn eigen garnizoentje. De oud-Joodse cultuur en de godsdienst kwamen zo in de verdrukking. Overheden vonden geen andere weerstand dan ook nog eens strenge wetten op te leggen, om de eigen godsdienst te beschermen. En dit naast de nieuwe cultuur van bijkomende belastingen en een machtige staatscultuur onder controle van de keizer. Het leek wel alsof ze hun vrijheid verloren. Nieuwe tijden, andere samenlevingsvormen en vooral het noorden kwijt. Waarheen evolueren wij? Een onzekere toekomst die alleen maar bedreigend leek. En nu kwam puntje bij paaltje: er werd een volkstelling gehouden. Dat hadden ze nog nooit meegemaakt! In verbittering en haat tegen de Romeinen was het een gereis van hier naar ginder en van ginder naar hier. Want iedereen moest zich laten inschrijven in zijn eigen geboortedorp. In een opgehitste sfeer werd er over niets anders dan deze volkstelling gepraat Geen nuances meer, enkel haat en wrok tegenover die Romeinen, en een diepe misnoegdheid.

Ook Maria en Jozef waren op weg naar Bethlehem, de stad van David, waar Jozef van afkomstig was. Maria was hoogzwanger. Vol overgave vanuit haar geloof zei ze tegen iedereen, dat het Gods kind was en dat ze zich zwanger voelde van de H. Geest die haar leidt. Ze droomde van haar kind, dat het een mens mag worden in de diepste schoonheid van het mens zijn. Een mens die leefde voor anderen en niet alleen voor zichzelf, een mens die het lijden van mensen zou helpen dragen. De lijdende dienaar noemde Jesaja zo een mens, de toekomstmens die vrede zou brengen op de wereld. Het leefde diep in haar. Aan dit project probeerde ze zichzelf te geven en nu wou ze haar kind daaraan toewijden. Als reactie kreeg ze het venijnige gebulder van roddeltantes. “Dat zal wel zijn van de Heilige Geest. Ne Romeinse soldaat heeft haar genomen. Met heel Nazareth maar niet met ons.” Ze lachten zich een kriek. Het leek Jozef alsof hij geen kind had gemaakt maar dat het hem ontnomen werd, maar in een droom was hij gepakt geweest. Een engel, zo leek het toch, sprak hem aan om het kind te aanvaarden als een kind van de Geest. “Een kind waar de liefde van God zichtbaar in zal worden. Je moet het Jezus noemen”, zei de engel en dat betekent ‘God die redt’. Hij werd wakker: “God die redt”. Hoe diep is het verlangen van de mensen, dat God tussenbeide komt en deze wereld redt. Diep gepakt besefte hij: “God kan alleen redden door mensen heen. Als ik dit geloof, dan heb ik mijn kind toe te vertrouwen aan die God. De tijd roept, de mensheid kreunt, een kind groeiend in het nieuwe mens-zijn mag geboren worden”. Hij had uren in tranen op zijn bed gezeten. De dag erna omarmde hij Maria, zijn lief, zijn toekomstige vrouw. “Ik ga er mee voor. Ons kind is van de H. Geest. We geven het beste van onszelf en vertrouwen het toe aan de leiding van Gods Geest”. Wat dit met die twee deed, was intiem en sterk. Er zijn geen woorden voor, maar ergens zong er in hen een lied, een lied van vrede. (fluisterend) Vrede, vrede, vred’ op aard’ aan alle mensen die van goede wille zijn.

Toen ze in Bethlehem waren, botsten ze op een complete chaos. Voor de volkstelling te veel volk in een kleine stad. Dit in een vergiftigde sfeer van romeinenhaat en ontgoocheling, omdat de oversten geen afdoend antwoord hadden. Het was alsof er geen mededogen en empathie meer was onder de mensen. Geen plaats! Er was geen plaats meer, in geen enkele herberg. Hoogzwangere Maria voorvoelde dat hedennacht haar kind ging geboren worden. Even sloeg de paniek in haar door en weende ze met een ontredderde Jozef die het ook niet meer wist. Maria begon te bidden: “Waar zit je nu God? Ik heb toch mijn kind aan je toevertrouwd”. Het was een begin van diep bidden in haar. Haar angst uitschreeuwen met een diepe kreet naar hulp, om dan maar weer in vertrouwen te gaan. “Oh God, zend jouw Geest of geef mij de kracht om hier door te komen.”

Ze zochten zich een weg buiten de stad, buiten die agressief-negatieve sfeer en ze doolden wat, beschutting zoekend ergens in de velden. En wonder bij wonder, enkele herders spraken hen aan en vroegen wat ze er deden. Ze zagen de tranen van Maria en een ontredderde Jozef. Ze zagen het hoogzwangere, de diepe nood van het koppel. Het waren mannen gehard door het zware buitenleven, een wat geïsoleerd bestaan, maar hun hart brak.

“Kom, wij hebben nog plaats in onze grotten”. En ze creëerden algauw een warme plek in een grot, beschut tegen de wind. De een ging stro halen, de ander zocht hout, een derde ging zijn vrouw halen die wel meer bevallingen had begeleid. Ze zetten een voederbak en wat stro klaar. Het vuur brandde en verwarmde, enkele schapen die aan mensen gewoon zijn, kwamen dicht bij, met dierlijk aanvoelen. Zo werd het kind geboren met warmte die van vele kanten kwam, verlaten en toch weer niet. Omarmd door de eenvoud van wat mensen kunnen uitvinden in diepste nood. Zo zag Jezus het levenslicht. Maria nam het kind in haar armen en zag vertederd in die oogjes die nog amper zien konden. Maar ze zag het levenslicht. Dankbaar bad ze: “oh God, na dit alles kan ik niet anders. Ik vertrouw hem jou volledig toe. Hij is jouw kind en ga je weg ermee.”

De vroedvrouw zag het en vertederde. Ze zei tegen Maria: “rust maar, je hebt afgezien, leg je maar in het stro om wat te slapen”. Sint-Jozef zette zich naast haar neer en de vroedvrouw gaf het kind in zijn handen. Vertederd keek hij naar dit kind. “Van hem en toch niet” ging het door hem heen. Hij herinnerde zich zijn droom, waar een engel hem ontmoette. “Noem hem Jezus: God die redt!” Tranen van dankbaarheid en toewijding rolden over zijn gezicht. Daar zaten ze als in een heilig moment. “Jezus” fluisterde hij. Maria keek naar hem met een glimlach. “Jezus”, dacht ze. Dit is zijn naam voor de eeuwigheid. De herders voelden het heilige van hun samenzijn en keerden terug naar het vuur op het veld, waar ze verbleven tussen hun schapen.

Het werd een gesprek van onmacht, kwaadheid op die stad en haar samenleven, maar vooral onmacht. Weten dat het zo is en dat machteloosheid woedt. Maar toch hadden ze gedaan wat kon. Het gaf hen een dankbaar gevoel. En ze werden stil bij het gebeuren, een kind is ons geboren . En net als Maria leefde de droom naar een kind dat mee het lijden zou dragen en een zegen zou zijn voor de wereld. Een herder pakte zijn fluit en begon een melodie te fluiten en voor ze het beseften zongen zij zacht: (doe maar zacht mee ) vrede, vrede, vred’ op aard’ aan alle mensen die van goede wille zijn. Er rolden mannentranen. Je weet wel: je ziet ze amper maar een vinger verraadt dat het oog traant. En in hun groeide het verlangen om terug naar dat jonge gezin te gaan. Ze hadden zelfs een paar lammetjes bij, pas geboren. Wat konden ze anders geven bij dit nieuwe leven dan enkele lammetjes, hun enigste bezit. Ze kunnen alleen maar warmte geven aan dat nieuwe kind. Aangekomen waren ze onmiddellijk welkom. Dankbaarheid leefde met een diep geluk. Het werd vreugde als een gevoel dat je nooit verlaten zal, als je dankbaar terugkijkt op deze avond in een stal, een grot van de herders. De herders vertelden van hun onmacht, het aanzien van het leed maar ook van het lied dat leefde. Ze vertelden zelfs hun droom over het kind. “Laat het de schoonste mens worden die maar mogelijk is onder mensen”. Maria keek hen met tranen aan. Ze bewaarde dit alles diep in haar hart en ze besefte, hoe diep de vrede was die ze voelde en het begon te zingen in haar als engelenkoren die klonken en zo zongen ze allen uit luide borst: Vrede, vrede, vred’ op aard’ aan alle mensen die van goede wille zijn.

Bert Lodewijckx

Een hervertelling van het kerstverhaal, zoals de joodse rabbijnen vaak doen, een midrasj van het kerstverhaal